Alsof het gisteren was in plaats van 80 jaar geleden, zo vertelt To van Zoonen over de oorlog. Zes talen spreekt ze, ze leest graag Agatha Christie, maakt cryptogrammen, wandelt achter de rollator en kijkt Duitse crimi’s en de Slimste mens.
Alsof het gisteren was in plaats van 80 jaar geleden, zo vertelt To van Zoonen over de oorlog. Zes talen spreekt ze, ze leest graag Agatha Christie, maakt cryptogrammen, wandelt achter de rollator en kijkt Duitse crimi’s en de Slimste mens. Mireille de Putter

‘We hingen altijd de vlag uit op 5 mei én 15 augustus’

15 augustus 2020 om 09:30 Mensen

Dit jaar herdenken we de Tweede Wereldoorlog en vieren we 75 jaar vrijheid. Ook de toenmalige kolonie Nederlands-Indië werd bezet, door Japan. Voor het project Oorlog in mijn dorp spreekt Cultuurplatform Bunnik met ooggetuigen. Eén interview kon eerder, wegens het coronavirus, niet doorgaan, daarom nu het laatste deel. 

Vandaag het verhaal van To van Zoonen (94) uit Odijk. Vanwege haar vaders werk bracht ze haar jeugd door in Nederlands-Indië. Van 1942 tot 1945 zat ze in een Jappenkamp. Ze was 19 tijdens de bevrijding, die volgde op de overgave van Japan op 15 augustus na de Amerikaanse atoombommen op Hiroshima en Nagasaki.

SOERABAJA ,,Sinds 1965 woon ik in Odijk, maar ik werd geboren in Den Helder waar mijn vader voor de Marine Luchtvaart Dienst werkte. Als officier werd hij in 1929 uitgezonden naar een marine vliegkamp in Nederlands-Indië, hoewel hij later als burger werkzaam was. We woonden in Soerabaja op Oost-Java met mijn ouders, oudere zus en drie bedienden. Ik ging er naar de lagere school en de hbs. Tien jaar later, op 10 mei 1940, zouden we terugverhuizen naar Nederland. Onze spullen waren al per vrachtschip vooruit gestuurd, toen een familielid belde dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen. Mijn ouders besloten toen in Soerabaja te blijven. Ik zei: ,,Net op tijd, wat een geluk.” Maar mijn moeder antwoordde: ,,Laten we eerst maar zien wat híer gebeurt.”

En inderdaad nadat Japan, dat met Duitsland en Italië samenspande, in december 1941 de Amerikaanse legerbasis Pearl Harbour aanviel, mondde het uit in een wereldoorlog. Nederlands-Indië werd door Japan bezet. Ineens zagen we overal Japanse mannetjes lopen en tanks rijden die er gammel uitzagen, maar we waren wèl bezet. In maart 1942 werd mijn vader opgepakt en eerst in de gevangenis en daarna in een mannenkamp op Oost-Java opgesloten. In Soerabaja werden woonhuizen vrijgemaakt en ingericht als kamp voor vrouwen en kinderen. Met zes gezinnen woonden we in een huis.

JAPPENKAMP Later kwamen we terecht in een kamp in Bantam op West-Java. De dag begon met het appel, daarna ging iedereen aan het werk. Mijn moeder in de keuken, mijn zus en ik in de tuinploeg. De hele dag wiedden we onkruid tussen de papaja’s in de hete zon. We sliepen met 50 man op een zaal, als sardientjes in een blik. Als ontbijt aten we maizenapap die leek op behangplaksel, als lunch een stukje brood en als avondeten gestampte mais. Eerst met stukjes vlees, later met stukjes darm. Naarmate de jaren vorderden, werd het eten steeds minder. We aten met een theelepel, zodat het meer leek. In die tijd hadden we geen idee hoe het onze vader verging. Een keer kregen we een voorgedrukte briefkaart, waar in het Maleis opstond dat hij het goed maakte. Toen iemand zei dat het toch fijn was om te weten dat hij nog leefde, merkte mijn moeder droogjes op dat het poststempel drie maanden oud was, dus dat we alleen wisten dat hij toen nog in leven was.

Ik weet niet wat erger was: het Jappenkamp of de hongerwinter in Nederland

Aan het eind van de oorlog hadden we allemaal jeuk van de wandluizen, we waren graatmager en hadden dikke enkels van de hongeroedeem. De meesten ‘hadden het in hun buik’: dysenterie. Ook heb ik malaria en hepatitis gehad. Ik weet niet wat erger was: het Jappenkamp of de hongerwinter in Nederland. Toch was het zeker niet een van de slechtste Jappenkampen, als ik het vergelijk met de verhalen die ik later van anderen hoorde die op Midden-Java zaten.

ZWAARD OP SLOFFEN Typisch is dat we er ondanks de omstandigheden het beste van probeerden te maken. We dachten steeds: het zal niet meer zo lang duren. En we hadden ook plezier met elkaar. De Jap die onze tuinploeg bewaakte – we noemde hem Flap vanwege de flappen aan zijn muts – was geen kwade Jap. Hij zei alleen steeds dat we op onze hurken moesten zitten, als we tijdens het wieden op onze bips gingen zitten. Tijdens het werk zongen we en we praatten vaak over eten. Een keer aten we stiekem een papaja op en begroeven de schillen en pitten. Als je werd betrapt, moest je een paar uur in de hete zon staan. In het laatste kamp in Batavia (nu Djakarta), troffen we een minder tolerante Jap. We noemden hem ‘het zwaard op sloffen’. Iedereen die langs liep moest voor hem buigen. Toen een vrouw dat niet deed, sloeg hij haar bont en blauw.

We dachten steeds: het zal niet meer zo lang duren

Op een dag stond mijn vader ineens voor ons in het kamp. Graatmager, maar wat waren we blij dat hij nog leefde. Via het Rode Kruis had hij uitgevonden waar we zaten. Elke dag kwam hij langs. Op een dag vertelde onze kampleidster dat de oorlog afgelopen was, maar dat er nog geen bevrijders waren om de Jappen op te volgen. We moesten in het kamp blijven, want daarbuiten was het te gevaarlijk. Dat was een domper, maar mijn vader pakte zijn zakdoek, wapperde ermee en riep: “Leve de koningin!”

BLOEMFONTEIN Na een poosje kwamen de Engelse bevrijders. In die zogenaamde bersiap-periode, tussen augustus 1945 en begin 1946, de bloedige maanden van chaos en dreiging waarin Soekarno en Hatta de Indonesische onafhankelijkheid uitriepen en Nederland deze republiek niet erkende, was het te gevaarlijk om zomaar de straat op te gaan. We konden ook niet terug naar Soerabaja waar veel mensen werden vermoord. Na het kamp gingen we per schip naar Australië om aan te sterken, voordat we terugkeerden naar Nederland. Aan boord van de Bloemfontein heb ik mijn man leren kennen. Ook zijn familie had het Jappenkamp overleefd. Zijn oudere broer had meegewerkt aan de Birmaspoorlijn en had daar veel mensen zien sterven.

Toch was de thuiskomst in 1946 in Nederland niet alleen maar leuk. Wij konden onze verhalen over het Jappenkamp niet zo goed kwijt, want mensen hadden net de hongerwinter achter de rug. Sommigen waren jaloers op onze extra voedselbonnen. Mijn man voelde zich toen niet zo prettig in Nederland, waardoor hij een baan aannam in Pakistan. Acht jaar hebben we in Karachi gewoond. Voor de school van onze kinderen keerden we in de jaren 60 terug en konden we een huis in Odijk kopen. Ik ben heel blij dat ik uit het kamp gekomen ben. We hebben altijd de vlag uitgehangen op 5 mei èn op 15 augustus.’

door Mireille de Putter

Deel dit artikel via:
advertentie
advertentie